Schmidt en Hunter hebben veel onderzoek gedaan naar causale modellen van de rol van intelligentie in arbeidsprestaties. Oftewel, is er een directe relatie waarom intelligentie zo’n voorspellende waarde heeft. Het blijkt dat cognitieve capaciteiten het leerproces in een functie bepalen. Mensen met bovengemiddelde cognitieve capaciteiten leren sneller en verzamelen meer kennis om prestaties in een functie te leveren. Daarmee is functie-kennis dus de brug tussen cognitieve capaciteiten en werkprestatie.
“Mensen die opscheppen over hun IQ, zijn losers.”
Intelligentie versnelt leren en geeft effectievere probleemoplossing
Cognitieve capaciteiten hebben ook nog een directe invloed op werkprestaties die losstaat van functie-kennis. Het gaat hier dan vooral om capaciteiten die betrekking hebben op deductief en inductief redeneren. Deze redeneervormen zijn erg belangrijk voor patroonherkenning en probleemanalyse (en dus het oplossen van problemen). Deze effecten zijn minder dominant voor eenvoudiger functies (rond 20%), maar voor complexere functies legt dat met 50% evenveel gewicht in de schaal als de relatie met functie-kennis.
Werkervaring is beperkte voorspeller van werkprestaties
Een voor de hand liggende kritische benadering van deze causale verklaring zou zijn dat werkervaring dan (ook) een hele sterke voorspeller van toekomstige werkprestaties zouden moeten zijn. Uit onderzoek blijkt dat inderdaad werkervaring wel een voorspeller is, maar veel minder sterk dan cognitieve capaciteiten. Bovendien heeft het bezit van meer dan 5 jaar werkervaring in een functie geen toegevoegde voorspellende waarde meer. Het blijkt dat het bezit van functie-kennis slecht voor 30% wordt bepaald door ervaring. De verklaring is eigenlijk hiervoor al gegeven. Plastisch gezegd; hoe je een functie vervult hangt minder af van hoe lang je de functie doet, maar vooral van de manier waarop je groeit in de functie. En dat groeien blijkt vooral een kwestie van mentale capaciteiten te zijn.