Opleidingsniveau is de voorspeller van succes, toch?
Je ziet het regelmatig, functieomschrijvingen met de kreet ‘Academisch werk- en denkniveau’ erin. Het lijkt erop dat deze en soortgelijke kwalificaties zijn ingebakken in onze taal en cultuur. Ergens in de loop van onze geschiedenis heeft deze term betekenis gekregen.
Jacob Luning Prak schreef in 1938 “Menschen en mogelijkheden” waarin hij onderstaande grafiek opnam. Wanneer je naar de rechterzijde van deze grafiek kijkt, zie je dat de slimste 2,5% geschikt was om aan hoger onderwijs deel te nemen.
In de huidige praktijk ontbreekt deze scheiding volledig. Mensen met een afgeronde HBO-studie scoren gemiddeld nagenoeg hetzelfde op cognitieve tests als mensen met een afgeronde WO-studie. Maar ook tussen MBO en HBO is er geen significant verschil te ontdekken. Kloppen onze gegevens niet? Of is de wereld inmiddels veranderd?
Als je het ziet is het natuurlijk logisch. Op de site van het Sociaal en Cultureel Planbureau zie je een grafiek met het opleidingsniveau van Nederlanders. Vooral in de tweede helft van de vorige eeuw steeg het opleidingsniveau sterk. In de laatste tien jaar is de stijging minder groot, maar het aantal hoogopgeleiden blijft groeien.
Inmiddels is ongeveer 40% van de Nederlanders hoogopgeleid. Betekent dit nu dat 40% van de beroepsbevolking hoogbegaafd is? Of wordt het tijd dat we accepteren dat “Academisch werk- en denkniveau” misschien niet meer bestaat?
Als je Googled op “verband intelligentie opleidingsniveau” kom je veel sites tegen die dit verband uitleggen op de manier waarop Jacob Luning Prak dit ruim 80 jaar geleden deed. Er zijn ook leveranciers van cognitieve tests die hun klanten voorhouden dat academisch werk- en denkniveau iets heel anders is dan HBO of MBO werk- en denkniveau. Ik ben van mening dat dit hopeloos verouderd is.
Met selectie assessments kun je differentiatie in normgroepen mensen onderling vergelijken en een betere niveaubepaling maken. Daardoor kun je mensen nauwkeuriger matchen met het uit te voeren werk.